Een man belde de politie omdat hij hulp nodig had. Er waren slechte mensen die probeerden zijn huis binnen te komen. De politie kwam naar zijn huis. Ze zagen gebroken ramen en hoorden harde geluiden. Ze gingen het huis binnen. Binnen zagen ze de man en een vrouw met een mes. De politie zei dat ze het mes moesten laten vallen. Toen schoot de politie de man neer. De man stierf. De vrouw met het mes ging naar de gevangenis.

De familie van de man is erg verdrietig. Ze willen dat de politieagent zijn baan verliest. De dochter van de man is erg van streek. Ze begrijpt niet waarom de politie haar vader heeft neergeschoten. De politieagent die de man heeft neergeschoten werkt nu niet. Hij wacht thuis terwijl andere mensen kijken naar wat er is gebeurd.

De politie zegt dat de man die overleden is en de vrouw elkaar kenden. Ze zeggen dat de man en vrouw vroeger vriend en vriendin waren. De politie heeft geen geweer in het huis gevonden. Mensen praten hierover omdat het een groot probleem is als de politie mensen in hun huizen neerschiet.